Liternatuur

Artikelen

Fundamentele dierenrechten?

Wat doe je als je maandenlang je huis nauwelijks uit mag vanwege een pandemie? Voor de Rotterdamse schrijver en acteur Ramsey Nasr is het antwoord op deze vraag: nadenken en schrijven. In het boek De Fundamenten (2021) schrijft hij tijdens de coronacrisis over verschillende politieke, ecologische en existentiële vraagstukken. Het boek gaat over ons verleden en de vraag wat de mensheid heeft gebracht tot het punt waarop we nu zijn. Daarnaast gaat het boek over de toekomst: hoe kunnen we samen en in samenhang met de natuur een zo goed mogelijke toekomst creëren? Het boek gaat dus eigenlijk in op de positie van de mens op aarde. Een belangrijk onderdeel hiervan is de positie die de mens zichzelf toedicht ten opzichte van het dier. Aan de hand van het in 2020 gepubliceerde artikel ‘Dieren lezen in hedendaags proza voor jong en oud. Antropomorfisme versus anthropodenial’ van Wendela de Raat en Sven Vitse onderzoek ik wat voor rol dieren spelen in de Nederlandstalige literatuur en met name in Ramsey Nasrs De Fundamenten.

                                                                                                          Door: Lenneke van Vliet

Ramsey Nasr schrijft tijdens de lockdowns die tijdens de coronacrisis plaatsvonden drie verschillende essays genaamd ‘Maart 2020 – de etymologische maanden’, ‘September 2020 – een giftig gebied’ en ‘Februari 2021 – de fundamenten’. Samen met een inleiding, epiloog en verantwoording vormen deze essays het boek De Fundamenten. De essays gaan over uiteenlopende onderwerpen. Sommige delen gaan vooral over de huidige tijd, een concrete maatschappij, waarin een premier uitspraken doet als ‘Het laatste wat ik wil is dat mensen naar mij luisteren. (…) En ze moeten vooral niet iets doen omdat ik het zeg’ (p.50). Andere delen zijn filosofischer van aard en gaan over de grote vragen des levens: zijn wij mensen wel rationele wezens? Wat is onze rol in deze wereld? Hoe gaan we om met natuur en dieren? En wat voor positie heeft de mens eigenlijk ten opzichte van het dier?

Dieren en natuur in literatuur

Die laatste vraag is het hoofdonderwerp van dit artikel. Aan de hand van het wetenschappelijke veld van de animal studies, onderzoek ik hoe dieren worden gerepresenteerd in Nederlandstalige literatuur en wat deze representatie ons vertelt over de positie die de mens zichzelf toekent in deze wereld. Het artikel ‘Dieren lezen in hedendaags proza voor jong en oud. Antropomorfisme versus anthropodenial’ van Wendela de Raat en Sven Vitse staat centraal in deze analyse. Voor de opbouw van dit artikel volg ik eenzelfde soort structuur als De Raat en Vitse in hun tekst hebben. Ik analyseer de verschillende manieren waarop De Raat en Vitse de verhoudingen tussen mens en dier waarnemen in kinder- en volwassenenliteratuur. Vervolgens vergelijk ik dit met de manier waarop dieren worden verbeeld in Ramsey Nasrs De Fundamenten.

Het artikel van De Raat en Vitse valt binnen het wetenschappelijke veld van de animal studies. Binnen dit veld wordt onderzoek gedaan naar de rol en betekenis van (representaties van) dieren in onze cultuur (p.397). De vraag die in deze discipline een belangrijke rol speelt is hoe we door middel van taal, beelden en verhalen betekenis geven aan de identiteit van dieren, en daarmee aan onszelf. De Raat en Vitse gaan in dit artikel in op antropomorfisme versus anthropodenial. Met dat laatste bedoelen zij het ontkennen van overeenkomstige kenmerken tussen mensen en dieren.

In hun artikel halen De Raat en Vitse onder andere bioloog Frans de Waal aan als tegenstander van de visie van anthropodenial. Volgens De Waal betekende het begrip antropomorfisme in de Griekse Oudheid het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke instanties, meer bepaald aan de goden (p.399). De Waal ziet overeenkomsten tussen mens en dier en kiest de positie van evolutionary parsimony, waarbij men ervan uitgaat dat overeenkomsten in gedrag tussen mens en dier wijzen op overeenkomstige mentale processen (p.414).  De mens – in de vorm van het kind – en het dier zijn in kinderliteratuur vaak elkaars gelijke. Er is meestal geen sprake van een hiërarchische houding tussen de twee.

Als een beestje een naampje heeft…

Dieren en mensen worden dus vaak aan elkaar gelijkgesteld in kinderliteratuur. Dit gebeurt op verschillende manieren, onder andere door dieren te voorzien van eigennamen. In De Fundamenten beschrijft Nasr een project waarin dieren op een soortgelijke manier vermenselijkt worden. Het gaat hierbij om een project waarin kunstenaars twee varkens laten grootbrengen door buurtbewoners in Rotterdam (p.55-56). De varkens krijgen de namen Blonde Arie en Slome Japie en de dieren spelen een belangrijke, verbindende rol in de buurt. Wanneer de kunstenaars ten slotte aankondigden dat de dieren geslacht zullen worden en tijdens een buurtbarbecue zullen worden opgegeten breekt er onvrede uit en wordt er zelfs een petitie opgesteld met de titel ‘Red Arie en Japie’. De dieren zijn onderdeel geworden van de menselijke samenleving en kunnen daar niet zonder slag of stoot weer uit verwijderd worden.

Deze vermenselijking van dieren – vooral de exemplaren met namen – wordt door De Raat en Vitse ook in kinderliteratuur waargenomen. De auteurs schrijven onder andere over het boek Toen kwam Sam (2011) van auteur Edward van de Vendel (p.406). In dit boek krijgt Sam van de kinderen om hem heen menselijke emoties en beweegredenen toegedicht. De kinderen gaan ervan uit dat Sam op een soortgelijke manier denkt als dat zij zelf doen.

‘’Als een beest een naam heeft, is hij iemand’’
– fragment uit Otje (1980)

Het idee van het toedichten van een eigen identiteit aan een dier door het een naam te geven, herken ik ook uit het boek Otje (1980). Ik noem dit specifieke voorbeeld, omdat het tot nu toe vooral gaat over de focalisatie van mensen in literatuur, terwijl de focalisatie in dit geval die van een ander dier is. Kwark de kraai eet graag muizen en heeft zijn zinnen gezet op twee muizen die onderweg zijn naar Musopia, het muizenparadijs. Als Kwark de muizen, die Lodewijk en Suzie blijken te heten, beter leert kennen, heeft hij opeens geen trek meer en zegt hij: ‘Een diertje dat een naam heeft is niet om op te eten (…) Als een beest een naam heeft, is hij iemand’. In dit voorbeeld worden menselijke emoties toegeschreven aan een kraai, die overigens zelf ook een naam heeft. Tegelijkertijd kent Kwark zelf menselijke eigenschappen toe aan de muizen Lodewijk en Suzie.

De vermenselijking van dieren is dus niks nieuws, maar hoe zit dat dan met de positie van dieren ten overstaan van de mens? Worden dieren als autonoom gepresenteerd en hebben ze rechten? Of zijn ze toch vooral een vorm van bezit?

Dierlijke autonomie

In Toen kwam Sam zien De Raat en Vitse dat het dier een zekere mate van autonomie krijgt toegedicht (p.405). Het is een zelfstandig wezen, dat zelf bepaalt waar het woont. De kinderen uit het verhaal vinden dit niet meer dan logisch: het is immers onzinnig om een hiërarchische houding aan te nemen ten opzichte van een loslopende hond. Een belangrijk aspect van dit verhaal is het luisteren naar de stem van het dier, proberen te begrijpen wie het dier is en wat het wil. Er ligt nadruk op de verbondenheid en gelijkwaardigheid tussen mens en dier en er is aandacht voor de eigenheid en autonomie van het dier (p.411).

De autonomie van dieren krijgt een meer praktische invulling in het bestaan van dierenrechten. De Raat en Vitse laten in hun artikel zien hoe de rechten van het dier een rol spelen in Dagpauwoog van Eva Meijer (p.413). In dit boek komt een visie naar voren waarvan het uitgangspunt het principe van gelijkwaardigheid lijkt te zijn: menselijke en niet-menselijke dieren hebben dezelfde rechten en worden met dezelfde waardigheid benaderd. Dit komt vooral naar voren in de interacties tussen mensen en dieren, die met dezelfde morele standaarden beoordeeld worden als die tussen mensen onderling.

De gelijke behandeling die hierboven wordt genoemd komt niet zozeer voort uit liefde voor het dier, maar vooral uit rechtvaardigheid. Hier komt dus een politieke dimensie aan bod, namelijk die van dierenrechten. Mens en dier zijn niet in gelijke mate in staat om hun rechten te verdedigen, maar zouden wel dezelfde rechten moeten hebben.

In De Fundamenten komt een soortgelijk idee bovendrijven in de manier waarop Nasr zijn reizen naar Spitsbergen, Groenland en Antarctica omschrijft (p.102-105). Hij vertelt over verschillende momenten waarop hij met de natuur als autonoom, rechthebbende entiteit werd geconfronteerd. In deze gevallen gaat het dus niet altijd specifiek over de positie van de mens ten opzichte van een autonoom dier, maar meer van de positie van de mens tegenover de natuur als geheel.

In deze momenten werd de natuur als gelijkwaardig aan de mens behandeld. Het is iets waar de schrijver in eerste instantie om moet lachen, in tegenstelling tot zijn gidsen en instructeurs. Het eerste moment is wanneer een reisleider uitlegt dat alle stenen, waaronder diertjes leven, precies zo moeten worden teruggelegd als ze gevonden zijn, omdat anders een miniwereld verwoest zal worden. Het tweede moment is wanneer Nasr aan een gids vraagt of hij even mag plassen en het antwoord ‘Liever niet’ luidt, omdat zijn plasje een verstorende bijdrage aan het landschap zou inhouden. Deze twee momenten gaan vooral over het niet achterlaten van voetstappen en de natuur met rust laten.

‘’De ijsbeer heeft het recht je te doden’’
– fragment uit De Fundamenten (2021)

Het derde moment dat Nasr omschrijft gaat wel specifiek over dieren. Hij beschrijft dat hij in het poolgebied alleen op pad gaat, gewapend met een geweer dat hij niet mag gebruiken. Hierover schrijft Nasr: ‘Pas als de ijsbeer je op dertig meter en in aanval is genaderd mag je proberen te schieten – als je dan nog op tijd bent. ‘De ijsbeer heeft het recht je te doden’’(p.105). Ook om deze uitleg moet Nasr in eerste instantie lachen, waarop zijn instructrice stelt dat hij hier niets te zoeken heeft. Voor Nasr is het de eerste keer in zijn leven dat hij wordt gewezen op het rechtsbeginsel van een dier.

Uit de manier waarop Nasr deze momenten omschrijft spreekt een soort ongemak. Het voelt voor mensen niet logisch om dieren zoveel rechten te geven. Tegelijkertijd is het geven van rechten aan dieren iets wat confronterend is. Want waarom vinden mensen eigenlijk zo vaak dat ze meer recht hebben op bepaalde plekken dan dat dieren hebben? De boodschap van het verstrekken van rechten aan dieren stelt de positie van de mens ter discussie, door ervan uit te gaan dat mensen niet méér recht hebben op het leven op aarde dan dieren.

Identiteit van mens en dier

Alle bovengenoemde voorbeelden hangen samen met de belangrijkste vraag die in de animal studies wordt gesteld: hoe geven we door middel van taal, beelden en verhalen betekenis aan de identiteit van dieren, en daarmee aan onszelf? Dit is ook een constant terugkerende vraag in De Fundamenten van Ramsey Nasr. Hij trekt de vraag zelfs nog breder: hoe gaan wij om met de natuur en wat voor invloed heeft dit op de wereld? De vragen gaan eigenlijk over de positie van de mens in deze wereld.

Nasrs werk gaat over duurzaamheid, natuur, bomen die een klimaatzaak aanspannen, dieren. Het werk is een zoektocht naar sturing in tijden van crisis, naar visie, in de wetenschap dat die visie waarschijnlijk niet afkomstig zal zijn van een regeringsleider die uitspraken doet als ‘Wie visie zoekt moet naar de oogarts.’ Het gaat over de vraag welke rol de politiek speelt in het leven van de mensen en de misschien nog wel grotere vraag welke rol de mens speelt in een wereld waar zij toevallig terecht is gekomen en waarin zij zorg moet dragen voor natuur en dieren.

Gebruikte bronnen

Afbeelding: afkomstig van Shutterstock (https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/top-view-judge-gavel-pen-on-1677889984).

De Raat, Wendela, en Sven Vitse. 2022. ‘Dieren lezen in hedendaags proza voor jong en oud. Antropomorfisme versus anthropodenial’. In Nederlandse Letterkunde 27:3, 397-426.

Nasr, Ramsey. 2021. De Fundamenten. Amsterdam: De Bezige Bij.

 

<< vorige | volgende >>