Artikelen
“Ingesloten door mensenwerk”: Hoe Yves Petry het Antropoceen in woorden weet te vangen
Overal zit mens. Als het Antropoceen een slogan nodig had, zou dit zinnetje zeker in aanmerking komen. Van een plastic zak op de bodem van de Marianentrog tot een achtergelaten tent op de top van de Mount Everest: overal hebben we onze sporen nagelaten. En zelfs ver boven die hoogste piek blijft de aarde niet gevrijwaard van onze invloed. We pompen massaal broeikasgassen de lucht in die de thermostaat van de planeet grootschalig ontregelen. Kortom: overal zit mens. Helaas – of gelukkig – is het Antropoceen geen product waar een PR-team op een kantoortje op de Zuidas een krachtige slogan voor hoefde te bedenken, waardoor het zinnetje nog vrij te claimen was als boektitel. Tot twee jaar geleden dan, toen Yves Petry deze kans aangreep en Overal zit mens (2022) publiceerde.
Door: Puck Gielen
“Ik ben nooit meer alleen”
In de roman Overal zit mens presenteert Yves Petry het Antropoceen als een crisis van de individualiteit. In het boek volgen we de gedachten van hoofdpersonage Kasper Kind, een boswachter die iedere dag van dichtbij ziet hoe de invloed van de mens zijn weerslag heeft op het bos Mirandel dat hij beheert. Door klimaatverandering lijkt het bos op zijn sterfbed te liggen. “Voor het kennersoog- en oor is het hier eerder een ziekenzaal – of een sterfhuis – dan een bos” (51), vertelt Kasper. Iedere dag voelt hij de drukkende aanwezigheid van de mensheid, tot wie hij in het boek spreekt:
“[I]k ben nooit meer alleen. Dat vermogen ben ik kwijt. Overal zit mens en geen seconde verstrijkt zonder dat ik me van jullie overmacht bewust ben. De tijd voor persoonlijke mystiek is voorbij. Wat rest is persoonlijke banaliteit, en daarnaast de mystificatie van de soort, van de Sapiens als collectief – een abstractie die jullie verafgoden en waaraan jullie een belang toekennen dat aan ieder van ons afzonderlijk wordt ontzegd.” (120).
Voor Kasper is het Antropoceen een crisis van de individualiteit. In het maatschappelijk debat over klimaatverandering gaat het immers continu over ‘wij’: ‘wij verwoesten onze planeet’, ‘wij moeten de Aarde redden’. De mensheid wordt één geheel waarin geen plaats meer is voor het individu. Het leidt ertoe dat zich bij Kasper het radicale plan vormt om een moord te gaan plegen, door hemzelf gepresenteerd als een opstand van de individuen. Beoogd slachtoffer? Max De Man: mediapersoonlijkheid, voorvechter van klimaatrechtvaardigheid, en Kaspers ex. Voor Kasper is Max de verpersoonlijking van het kwaad van het Antropoceen. Max is iemand die in holle frases vertelt hoe ‘wij de planeet moeten redden’, alleen maar om mee te liften op het ‘succes’ van klimaatverandering in de media. Vroeger, zo vertelt Kasper ons, gaf Max geen moer om de natuur. Max staat symbool voor de mensheid als collectief die alleen nog maar geeft om de mensheid als collectief, en is daarom Kaspers ideale slachtoffer.
Een crisis van de verbeelding?
Ook de Amerikaans-Indiase schrijver Amitav Ghosh legt in zijn boek The Great Derangement: Climate Change and the Unthinkable (2016) een relatie tussen het Antropoceen en het individu, al doet hij dat op een andere manier dan Petry. Ghosh constateert dat de klimaatcrisis, ondanks dat deze ons allemaal raakt, in de ‘serieuze’ literatuur marginaal blijft. Hij verklaart dit vanuit de moderne visie op wat serieuze literatuur is. Sinds de negentiende eeuw is de moderne, realistische roman het belangrijkste literaire genre. In dit genre is de individuele mens het uitgangspunt. Er wordt geschreven vanuit de ervaringen van één mens, over een tijdsperiode van vaak maximaal een mensenleven. Bovendien moet de roman geloofwaardig zijn. De verhaallijn dient te berusten op waarschijnlijkheid. Voor bijvoorbeeld het bovennatuurlijke is geen plaats, waardoor genres als fantasy en science fiction naar de marges van de literatuur zijn verbannen.
Ghosh concludeert hieruit dat onze hedendaagse literatuuropvatting ook geen plaats biedt voor klimaatverandering. De klimaatcrisis overstijgt immers de menselijke ervaring: het is een hyperobject, niet te bevatten voor één individu. Bovendien leidt klimaatverandering tot uitzonderlijke omstandigheden: ongekende bosbranden, overstromende steden, massa-extincties. Het zijn gebeurtenissen die als onwaarschijnlijk ervaren worden en daarom geen plaats krijgen in de ‘echte’ literatuur. De klimaatcrisis, stelt Ghosh, is een crisis van de verbeelding: het is niet in woorden te vangen.
Ghosh redeneert in The Great Derangement dus precies de andere kant op dan het personage Kasper in Overal zit mens. Volgens Ghosh zorgt het individualisme in de literatuur ervoor dat de klimaatcrisis maar in beperkte mate kan worden verbeeld, omdat klimaatverandering niet door één individu te vatten is. Voor Kasper daarentegen zorgt het Antropoceen, en onder andere de beeldvorming rondom klimaatverandering, er juist voor dat de mensheid tot eenheid gereduceerd wordt waarin geen plaats meer is voor het individu.
“Miljoenen moleculen mens”
Het blijft echter niet bij een spanningsveld tussen de ideeën van Ghosh en de gedachten van hoofdpersonage Kasper. Ook Overal zit mens als geheel valt tegenover Ghosh’ gedachtegoed te plaatsen. Het boek bevat geen dystopische toekomstvisies, niet-menselijke entiteiten die focaliseren of een tijdsverloop dat de grenzen van het menselijke te boven gaat. Het boek volgt slechts de monologue intérieur van Kasper die zijn wereldbeeld uiteenzet en zijn moordplan langzaam in werking stelt. De roman is dus een typisch voorbeeld van de klassieke realistische roman zoals Ghosh die voor zich ziet in The Great Derangement. Toch is Overal zit mens ook ontegenzeggelijk een klimaatroman: overal zit klimaatcrisis. Het individualisme zit de verbeelding van de klimaatcrisis hier niet in de weg. Integendeel, in het verbeelden van het Antropoceen is Overal zit mens juist op zijn sterkst op de momenten dat Kaspers individuele ervaringen het meest op de voorgrond treden.
Helemaal in het begin van het boek komt deze individualiteit nog niet zo naar voren. In het eerste hoofdstuk van Overal zit mens presenteert Kasper Kind wel direct het probleem van de alomtegenwoordigheid van de hedendaagse mens:
“Overal zit mens. Het element mens heeft zich genesteld in elke uithoek van het ondermaanse, in elke porie van de biosfeer. We ademen mens. We eten mens. We drinken mens. Geen stukje mos, geen druppel uit de zee, geen staaltje van de bodem of de eeuwige sneeuw zonder dat het miljoenen moleculen mens bevat. […] Elke dag opnieuw worden we met schrikbarende cijfers en rapporten om de oren geslagen. Elke dag opnieuw worden we met onze neus in ons eigen vuil gedrukt.” (13).
Deze toon zien we vaker terug in het boek. Het Antropoceen wordt hier in al zijn grootsheid en ongrijpbaarheid gepresenteerd. De mens is onontkoombaar geworden, de gevolgen van menselijk handelen overal zichtbaar. Tegelijkertijd blijft het Antropoceen hier nog op afstand van Kasper zelf. De beschrijving is heel algemeen, een constatering die iedereen had kunnen doen – hetzij wat minder erudiet uitgedrukt. Later in het boek vertelt Kasper ons echter over het moment dat het besef van het Antropoceen voor het eerst echt tot hemzelf doordrong, op een parkeerplaats langs de snelweg:
“Zonder speciale aanleiding […] werd ik op die zielloze plek plots getroffen door het besef dat ik vrijwel helemaal was ingesloten door mensenwerk. Elk lijntje en vormpje in mijn blikveld, de verkeersborden en wegmarkeringen, de vuilbakken en picknicktafels en de schroeven waardoor ze bij elkaar werden gehouden, het landschap van keurig afgelijnde winterakkers, het ritme van de flikkerlichtjes aan de horizon – dat alles was geheel vooruit berekend door een anonieme veelheid aan mensenbreinen.” (156-157).
Het leidt ertoe dat Kasper niet meer verder naar huis durft te rijden uit angst onderweg naar huis een ongeluk te veroorzaken, alleen om “de voorspelbare gang van zaken te saboteren” (157). Vergeleken met het eerdere voorbeeld wordt hier veel zichtbaarder wat een uitspraak als ‘overal zit mens’ betekent voor Kasper zelf. En hiermee wordt het ook inzichtelijker voor de lezer. Miljoenen moleculen mens in een stukje mos of een druppel van de zee, dat is heel abstract. Maar de ervaring die Kasper hier beschrijft is voelbaar. Kijk maar eens om je heen en vergelijk het met wat Kasper hier ervaart. Waarschijnlijk zul je zelf ook tot de conclusie komen dat vrijwel alles mensenwerk is. Zeker in Nederland, waar nauwelijks een korstmos of klaproos kan groeien zonder gemeentelijke goedkeuring.
“Doolhof van stormpuin”
Verder naar het einde van het boek wordt België getroffen door een verwoestende storm. Bossen in heel Europa zijn slachtoffer, zo ook het bos Mirandel waar Kasper werkt. Het is een typisch voorbeeld van extreme weersomstandigheden die de klimaatverandering met zich meebrengt. Als Kasper later door het bos rijdt, blokkeert boomstam op boomstam zijn weg:
“En zo ging het nog even door, afslag na afslag, tot ik me op zeker moment, aankijkend tegen de zoveelste barrière van takken en gebroken loof, realiseerde dat ik geen idee meer had waar ik me bevond. Normaal gezien kende ik dit bos als mijn broekzak. […] Maar vandaag, in deze doolhof van stormpuin, bleek mijn terreinkennis schromelijk tekort te schieten. Nergens een herkenningspunt te bespeuren.” (230-231).
De beleving van Kasper roept hier een gevoel van desoriëntatie en ontheemding op, een vervreemding van het bekende. Hoewel deze situatie minder direct herkenbaar zal zijn voor iedere lezer, is het wel voorstelbaar hoe klimaatverandering tot deze ervaringen kan leiden. Zal een inwoner van Valkenburg zich niet precies zo gevoeld hebben toen de Geul door de straten van de stad stroomde? Of een New Yorker toen zijn stad in de dichte rook van bosbranden gehuld was?
Wat deze voorbeelden laten zien, is dat juist beschrijvingen van Kaspers individuele ervaringen in Overal zit mens de krachtigste verbeeldingen van het Antropoceen en de klimaatcrisis zijn. Op de momenten dat Kasper deze abstracte begrippen beleeft, wordt voor de lezer pas echt duidelijk wat het Antropoceen of de klimaatcrisis voor een mens kan betekenen. Overal zit mens laat zien dat Amitav Ghosh het bij het verkeerde eind had. Ook in het Antropoceen is er wel degelijk ruimte voor individuele ervaringen. En het zijn juist deze individuele ervaringen die in Overal zit mens het beste in staat zijn het Antropoceen en de klimaatcrisis in woorden te vangen.
Smeltende poolkappen, brandende bossen, uitstervende diersoorten… De klimaatcrisis is ongekend groot. Maar de klimaatcrisis is ook de Dorpsstraat die door ongekende regenval onder water staat, de egels die zich al een paar jaar niet meer in je tuin hebben laten zien, het stukje bos op de route naar je werk dat met de dag verder uit lijkt te drogen. De klimaatcrisis is wel degelijk in woorden te vatten, juist als we laten zien hoe deze alomvattende crisis ons allemaal ook persoonlijk raakt. Het is tijd voor een allerindividueelste expressie van de allergrootste crisis.
Gebruikte bronnen
Ghosh, A. (2016). Stories. In: Ghosh, A. (2016). The Great Derangement. Climate Change and the Unthinkable (pp. 3-84). University of Chicago Press.
Petry, Y. (2022). Overal zit mens. Een moordfantasie. Das Mag.