Liternatuur

Artikelen

Energietransitie in de letteren: na petrofictie, gasfictie?

In de literatuur en literatuurkritiek speelt aardolie steeds vaker een prominente rol. Dit valt echter niet te zeggen over aardgas. Dit artikel pleit voor meer aandacht voor aardgas in de Nederlandse literatuur en licht één novelle uit waarin de brandstof een opmerkelijke rol speelt.

Door:Fleur Liedmeier

Lezen voor olie

Een van de trends in de ecokritiek is het lezen van literatuur met aandacht voor materialiteit en grondstoffen. Dit wordt een materiële lezing genoemd. Vooral in het geval van aardolie komt dit steeds meer voor. Geen wonder, want zoals Jennifer Wenzel in 2014 beschreef in haar artikel “How to Read for Oil,” lijkt aardolie een tegenstelling in zich te dragen. Aan de ene kant is aardolie overal, in allerlei vormen: bijvoorbeeld als brandstof, als asfalt en als plastic. Aan de andere kant is olie meestal nauwelijks zichtbaar. Dit geldt voor olie in ons alledaagse leven en het kan ook gelden voor olie in literatuur. Een ecokritische, materiële lezing kan de rol van olie in een literaire tekst onderzoeken. Een vraag die Wenzel daarbij stelt, is: hoe biedt de tekst weerstand tegen de onzichtbaarheid van olie, of hoe draagt de tekst bij aan deze onzichtbaarheid?

Wenzel is niet de eerste die zich bezighoudt met olie in literatuur. Al in 1992 introduceerde Amitav Ghosh de term ‘petrofictie’ om fictie over de olie-industrie aan te duiden. Hij deed dit, omdat hij dezelfde onzichtbaarheid signaleerde die ook Wenzel beschrijft. De term ‘petrofictie’ wordt ook wel gebruikt om te verwijzen naar de kritische invalshoek van het ‘lezen voor olie’. In die zin kunnen ook werken die niet expliciet over de olie-industrie gaan, worden gelezen als petrofictie. Zo gaat “Knorrende Beesten” van F. Bordewijk niet expliciet over olie, maar wel over auto’s, wat het verhaal geschikt maakt voor zo’n lezing. Een werk dat wel expliciet over olie gaat, is de poëziebundel Sticky Drama van Dominique de Groen.

Andere fossiele brandstoffen

Aardolie is niet de enige fossiele brandstof die een grote rol speelt in onze maatschappij. Lang was de Nederlandse economie afhankelijk turf, wat voor ingrijpende veranderingen heeft gezorgd in het Nederlandse landschap. Na een periode van intensieve turfwinning is de focus verschoven naar steenkool. De materiële verschillen tussen steenkool en olie zorgen ook voor een verschil in literaire representatie. De omstandigheden van steenkoolwinning — zwaar, ongezond en gevaarlijk werk waar veel mankracht voor nodig was — maken steenkool geschikt voor het vertellen van verhalen over de arbeidersklasse. Voor de winning van aardolie, aan de andere kant, zijn minder werknemers nodig. Ook moet steenkool uit de grond worden gehaald om vervoerd te kunnen worden, terwijl olie in pijpleidingen kan worden getransporteerd. Dit alles maakt aardolie minder zichtbaar dan steenkool, waardoor het moeilijker is er een verhaal over te vertellen.

Een brandstof waar we tegenwoordig veel meer van afhankelijk zijn dan van turf of steenkool, is aardgas. Terwijl petrofictie wereldwijd een vlucht heeft genomen, valt dat niet te zeggen voor literatuur over aardgas. Dit is ondanks de overeenkomsten tussen gas en olie: het zijn allebei fossiele brandstoffen met veel alledaagse toepassingen en vaak worden ze op dezelfde plaats gewonnen. Toch is er opvallend weinig aandacht voor aardgas in zowel literatuur als literatuurkritiek.

Aardgas

Aardgas heeft een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van Nederland zoals het nu is en Nederlanders hebben een interessante relatie tot de brandstof. Het Groningenveld is het grootste aardgasveld van Europa en een van de grootste ter wereld. Na de vondst van het veld in 1959 werden alle gemeentes in het land op het aardgas aangesloten. De opbrengsten van de gaswinning legden een fundament voor de naoorlogse ontwikkeling en opbouw van de verzorgingsstaat. Vanaf 1991 leidde de gaswinning echter ook tot aardbevingen, met materiële schade, onrust en nationale media-aandacht tot gevolg. Om verdere aardbevingen tegen te gaan, werd de gaswinning vanaf 2014 afgebouwd en ligt deze sinds april dit jaar helemaal stil. Niet dat gas sinds april iets van het verleden is: er wordt juist meer ingezet op LNG, liquified natural gas ofwel vloeibaar gemaakt gas, ondanks aanwijzingen dat het koelen en transport hiervan ervoor zorgt dat LNG minstens zo belastend voor het milieu is als steenkool.

Na de Groningse aardbevingen en de erop volgende mediaopschudding zou je verwachten dat gas een flinke rol is gaan spelen in de Nederlandse literatuur. Dit dacht ook Thomas de Veen. In een NRC-recensie uit 2018 vraagt hij zich af: “Waar blijft die Grote Groninger Aardbevingsroman?” De Veen benoemt Schokland van Saskia Goldschmidt, dat zich afspeelt op een door aardbevingen getroffen boerderij, en Liefde & Aardbevingen van Jan Mulder. Daarnaast valt te denken aan 7B van Aafke Romeijn, waarvan de introductie is geschreven vanuit het perspectief van de provincie Groningen. Ook in Kinderen van het ruige land van Auke Hulst en Ruisend gruis van W. F. Hermans komen het Groningse aardgas en de gevolgen van de winning ervan aan bod. Toch blijft aardgas verre van prominent als thema in de Nederlandse literatuur, terwijl Nederland misschien wel juist op het gebied van gas iets bij kan dragen aan de internationale ecokritiek en ecologisch georiënteerde fictie.

In de Slochter Vrijstaat

Nog een Nederlands werk dat de Groningse gaswinning behandelt, is In de Slochter Vrijstaat van Auke Hulst. Deze novelle beschrijft een alternatieve geschiedenis van Slochteren, de Groningse gemeente waar in 1959 aardgas is gevonden. Niet alleen de novelle zelf, maar ook de parateksten eromheen zijn fictief. Zo kan het dat 1984 als publicatiejaar genoemd wordt, terwijl de novelle pas in 2023 verschenen is. Het colofon noemt als auteur niet Auke Hulst maar Jutta Koolhof, de ik-verteller van de novelle, die buiten de verhaalwereld niet bestaat. Volgens een biografie op de laatste pagina van het boek is zij een Nederlandse journaliste en reisschrijfster. In de verhaalwereld van In de Slochter Vrijstaat heeft Slochteren zich in 1964 onafhankelijk van Nederland verklaard. Koolhof reist naar de Slochter Vrijstaat om vast te leggen hoe de Vrijstaat er twintig jaar na het verklaren van de onafhankelijkheid aan toe is en beschrijft haar bevindingen in de vorm van een reisverslag.

Koloniale verhouding

In de novelle wordt de voormalige verhouding tussen de Nederlandse overheid en Slochteren door sommige personages gezien als een koloniale verhouding. Vanuit dit perspectief kan de novelle in verband gebracht worden met andere literatuur wereldwijd over de gemarginaliseerde bewoners van gebieden waarin grondstoffen gewonnen worden. In een vergelijking tussen diverse literaire teksten waar dit in voorkomt, ontdekte Jennifer Wenzel een terugkerend scenario waarin lokale bewoners verlangen naar een eerder beloofde ontwikkeling van hun infrastructuur (Wenzel, p. 3-4).

In de Slochter Vrijstaat schetst een scenario waarin deze infrastructurele ontwikkeling wél heeft plaatsgevonden. Een deel van de genationaliseerde gasopbrengsten is namelijk geïnvesteerd in wegen, metroverbindingen en hoge flats, met behoud van agrarische gebieden. Dit zorgt voor een scherp contrast met de gebieden rondom de Vrijstaat, waar niet op dezelfde manier in geïnvesteerd is en de wegen slecht zijn (Koolhof, p. 22). Dit soort lokale investeringen hebben de economie van de Vrijstaat een grote impuls gegeven. Er is een toestroom van economische vluchtelingen uit nabijgelegen landen, die zonder voorzieningen moeten wachten op een visum. In deze alternatieve geschiedenis is de verdeling van macht en welvaart tussen Slochteren en Nederland dus omgedraaid.

Toch is het geen verhaal van gelijkheid en bottom-up verandering. Dit blijkt uit het verschil tussen de ontstaansmythe van de Vrijstaat en de werkelijkheid binnen de verhaalwereld. De mythe is als volgt: er werd gas gevonden in Slochteren, Shell en de Nederlandse regering wilden dit afnemen zonder de lokale bevolking fatsoenlijk te compenseren en de lokale bevolking vocht zich heldhaftig vrij. In de feiten van de verhaalwereld is de afscheiding echter vooral georkestreerd door een opportunistische man van olie- en gasmaatschappij Esso (Koolhof, p. 17-20). De belangen van bedrijven en die van de Slochter Vrijstaat zijn dus vanaf het begin verstrengeld geweest. Regering en bedrijfswereld lopen naadloos in elkaar over: “De regering presenteert zich nadrukkelijk als een zakenkabinet, en daarom (…) is het niet zo’n punt dat actieve zakenleden tot de ministerploeg zijn toegetreden” (Koolhof, p. 66). Het winstgevende gas heeft dus niet alleen voor een uitbreiding van de Slochter infrastructuur gezorgd, maar ook voor een vorm van politiek waarin belangenverstrengeling tussen bedrijven en overheid niet problematisch wordt geacht.

Het gas zelf

Wat opvalt in een materiële lezing van In de Slochter Vrijstaat, is de afwezigheid van het gas zelf. Dat wil zeggen, het gas moet wel aanwezig zijn, bijvoorbeeld in de bezochte gebouwen, maar die fysieke aanwezigheid wordt meestal niet beschreven. Het gas is ook niet zomaar waar te nemen: “Gas is reukloos én dodelijk, althans, tot er THT aan wordt toegevoegd, zodat gebruikers tijdig doorhebben dat er een lek is” (Koolhof, p. 39). Zichtbaar is het gas alleen wanneer het verbrand wordt, wat voortdurend gebeurt bij het affakkelen bij gaswinningslocaties, maar ook dit verdwijnt naar de achtergrond.

Koolhof brengt zelf één bezoek aan zo’n gaswinningslocatie: “Een onaardse, futuristische plek die strijdig leek met het omringende land, alsof het een voorbode was van een volledig geautomatiseerde wereld, die uiteindelijk (…) helemaal zonder mensen zou kunnen draaien” (Koolhof, p. 38-39). Later reflecteert ze: “Wie komt er ooit op een gaswinningslocatie? De meeste mensen hebben geen idee wat daar gebeurt, hoe het werkt, hoe diep het gas eigenlijk zit, in welke bodemlaag” (Koolhof, p. 68). In tegenstelling tot de maatschappelijke effecten van de gaswinning die door Koolhof tot in detail worden vastgelegd, blijft de materie zelf ongrijpbaar, zelfs voor de bewoners van de staat die “er het symbool van is geworden” (Koolhof, p. 56).

Afsluitend

Materieel lezen wordt steeds meer als leesstrategie toegepast in de ecokritiek. Vaak wordt hierbij aardolie centraal gesteld, aardgas niet zozeer, ondanks de grote afhankelijkheid van aardgas van zowel Nederland als de meeste andere landen. In de novelle In de Slochter Vrijstaat speelt aardgas wel een centrale rol, maar worden vooral de indirecte effecten van gaswinning getoond. Het gas zelf blijft opvallend ongrijpbaar.

Het zou interessant zijn om te onderzoeken in welke andere Nederlandstalige fictie gas, direct of indirect, een rol speelt. Juist de werken waarin gas aan de randen van de tekst blijft, kunnen geschikt zijn voor zo’n analyse. Er valt hier nog veel te halen als aanvulling op de meer gevestigde ‘petrofictie’.

Het naschrift van de novelle constateert dat er “[e]nkele weken na het voltooien van deze tekst,” in 1984 dus, een aardbeving heeft plaatsgevonden (Koolhof, p. 93). Misschien is het onontkoombaar dat aangeboord gas zichzelf uiteindelijk onder eigen voorwaarden kenbaar maakt en dat blijkt dat het er altijd al was, duwend en trekkend aan het oppervlak van onze literaire grond. Ik ben benieuwd waar we het zullen vinden.

Gebruikte bronnen

Franssen, Gaston. “Mens En Moeder Natuur, Een Helse Symbiose W.F. Hermans’ Ruisend Gruis (1995) in Ecofeministisch Perspectief.” Tijdschrift Voor Nederlandse Taal- En Letterkunde, vol. 140, no. 1, 2024, pp. 26–53.

Ghosh, Amitav. “Petrofiction: The Oil Encounter and the Novel.” The Imam and the Indian, Ravi Dayal Publisher, 2002, pp. 75.

Hulst, Auke. In de Slochter Vrijstaat. Aurora Borealis, 2023.

Veen, Thomas de. “Waar blijft die Grote Groninger Aardbevingsroman?” NRC, 8 november 2018 (https://www.nrc.nl/nieuws/2018/11/08/literaire-seismologen-a2754499). Bezocht op 28 oktober 2024.

Wenzel, Jennifer. “How to read for Oil.” Resilience: A Journal of the Environmental Humanities, vol. 1, no. 3, 2014.