Liternatuur

Artikelen

De mens in de marge: van ‘ego-’ naar ‘ecopoëzie’

De klimaatopwarming gaat het grote literaire thema van deze eeuw zijn, ‘zoals de Tweede Wereldoorlog het grote literaire thema van de late twintigste eeuw was,’ voorspelt recensent Ezra Hakze in De Groene Amsterdammer.Dat klinkt misschien voorbarig, met nog ruim driekwart van de eeuw in het verschiet, maar feit is dat klimaatliteratuursteeds populairderwordt in Nederland en Vlaanderen. 

Door Nikki Spoelstra

En dan te bedenken dat slechts enkele jaren geleden nog een reeks artikelen verscheen waarin de afwezigheid van het klimaat als thema in de Nederlandse literatuur werd geproblematiseerd, onder meer door Fiep van Bodegom(2017), Jan-Willem Anker(2018) en Katrien Elen (2019). 

Inmiddels is het literaire tij gekeerd, want de hedendaagse literatuur doet ‘ons vandaag meer dan ooit nadenken over de opwarming van de aarde, de vernietiging van ecosystemen, het uitsterven van (dier- en plant)soorten en de nog steeds dominante gedachte dat de mens superieur is aan de natuur en dieren,’ stelt letterkundige Barbara Fraipont.

Klimaatpoëzie

In het debat over klimaatliteratuur valt op dat ‘literatuur’ niet zelden wordt beperkt tot een specifieke vorm (proza) of zelfs tot een bepaald genre (roman). Als we het blikveld echter verruimen, dan wordt duidelijk dat juist de hedendaagse poëzie zich in hoge mate verhoudt tot de klimaatcrisis. Denk bijvoorbeeld aan het dichterscollectief klimaatdichters, een groep van ruim honderd woordkunstenaars uit Nederland en Vlaanderen die poëzie inzet als wapen in de strijd voor het klimaat, of aan de grote hoeveelheid  ‘klimaatverzen’ die de afgelopen jaren is verschenen, waaronder de dichtbundels Sticky drama (2019) en Offerlam (2020) van de Vlaamse dichter Dominique de Groen.

De mens als interludium

De Groens tweede dichtbundel Sticky drama (2019) begint met een elftal gedichten waarin een wereld wordt geschetst die volledig is aangetast door menselijke arbeid en industrie, vol ‘groen plutoniumzand’ en ‘nucleaire krabben’, met een mondiale ecologische ramp tot gevolg: eerst een ‘explosie van licht’ en vervolgens een ‘kleverig drama’. 

De ecologische ramp wordt gevolgd door een tussenperiode, een ‘nucleaire schemerzone’, die in de bundel zelfs wordt gemarkeerd als een apart deel: een ‘interludium’ genaamd ‘diepe tijd’. De term ‘diepe tijd verwijst naar een geologische tijdspanne die het menselijk voorstellings-vermogen overtreft en de mens slechts als klein onderdeel (‘interludium’) in de geschiedenis voorstelt. Dat is ook precies het beeld van de mens dat opdoemt in het bijbehorende gedicht:   

 

In de nucleaire schemerzone
hebben de dieren, planten
en mineralen van de eilanden
ongeziene krachten verworven
vele malen groter dan die van de mens.

Eonen verstrijken
(…)

Al de markten
die in de loop der eeuwen
lukraak op elkaar zijn gestapeld

storten een voor een in

tot heel de structuur
naar beneden komt

en een harde geometrische plas vormt
waarin de dieren zwemmen
tussen dood geld.

Overal ontstaan nieuwe organismen
in een explosie van leven
zoals in het Cambrium.

Op een oeroud eiland
van plastic
vermenigvuldigen polystreenmossen zich
in de schaduw
van oude, eerbiedwaardige polyesterbomen.

Hier leven de geesten van mensen. (p. 27)

 

De mens is de enige soort die de klimaatramp niet overleeft, blijkens de slotzin van het gedicht. Maar het uitsterven van de mens is geenszins het einde van het leven op aarde. Dieren, planten en mineralen leven voort en zijn sterker gebleken dan de mens ooit was. De Groen formuleert hier duidelijk kritiek op het antropocentrisme: de dominante visie dat de mens het middelpunt van het bestaan is en hiërarchisch boven de natuur staat. De mens is hier juist de zwakste soort die als eerste (en enige) uitsterft. De menselijke sporen zullen daarentegen voor altijd zichtbaar blijven in de natuur: op het ‘eiland van plastic’ met ‘polystreenmossen’ en ‘polyesterbomen’.

Naast antropocentrische kritiek bevat dit gedicht ook commentaar op het kapitalisme. Als de mens uitsterft, storten ook de markten (economische markten, wereldhandel en industrie) ‘een voor een’ in en geld is ‘dood’ (waardeloos). Op het moment dat de wereld vrij is van mens, arbeid en kapitaal is er een ‘explosie van leven’ en ontstaan overal ‘nieuwe organismen’. De Groen legt zo een verband tussen het kapitalisme en de klimaatcrisis: het is door het allesbepalende kapitalistische systeem, de vervuilende industrie en de groeiende wereldhandel dat de ecologische ramp heeft plaatsgevonden. Zodra het kapitalisme verdwijnt, is er echter weer (en meer) leven mogelijk. De ironie is dat de mens ten onder gaat aan haar eigen systeem.

Pas aan het einde van de bundel wordt duidelijk dat de ‘mens’ op den duur wel terugkeert op het wereldtoneel, maar niet in haar traditionele gedaante: zij is een soort glibberige microbe geworden, ‘het product van een mens en een bacterie door endosymbiotische genenoverdracht om precies te zijn’ (p. 54). De nieuwe ‘mens’ daagt de verbeeldingskracht van de lezer uit en vraagt om een herdefiniëring van het begrip. De mens is hier geen uniek soort naast andere levende wezens, maar maakt onderdeel uit van een groter systeem en is zelfs opgebouwd uit andere organismen. 

‘Gevierendeeld door de krachten van de markt’

De Groen kiest in Offerlam (2020) voor een ander aspect van de klimaatcrisis: de bio-industrie. De gedichtencyclus gaat over een lam dat wordt geofferd ten behoeve van massaconsumptie. Dat de relatie tussen mens en dier totaal ontwricht is, blijkt uit de beginregels van het openingsgedicht: 

 

Niemand wenst het offerlam kwade dingen toe
per se
maar iedereen wil haar zien rillen
gestript van haar volmaakte vacht

zien hoe haar perfecte buik aan flarden wordt gereten
gevierendeeld door de krachten van de markt. (p. 7)

 

Geen mens wenst het dier met de ‘volmaakte vacht’ en de ‘perfecte buik’ per se kwade dingen toe, maar het verlangen van de consument naar de producten die het dier vertegenwoordigt, weegt zwaarder dan de goede bedoelingen. De Groen schetst hier in enkele verzen de (on)ethische paradoxvan de menselijke omgang met dieren.

De noodlottige afloop van (ieder) offerlam, als pars pro totovoor alle dieren in de bio-industrie, wordt verderop op confronterende wijze verwoord:

 

Het offerlam zal dit frame niet levend verlaten.
Ze ziet de moeders, verdronken in melk vol pus en bloed.
Ze ziet honderd vaders tot aan de hoorns begraven.

Het lam is geen zuiglam, geen lentelam, geen kwelderlam
hoewel ze droomt van lente & dartelen in zilte graslanden.
Ze is geen melklam maar een offerlam.

In haar dromen grijpt ze de middelen van de productie
stampt ze die met haar hoefjes diep de natte aarde in: de juicy zachtroze lapjes
latent in ieder lam.
De sluimerende lijnen waarlangs het vlees zal worden gebroken. (p. 12)

 

Van alle soorten die dit lam had kunnen zijn, is ‘ze’ bestemd als ‘offerlam’ een categorie die niet bestaat buiten de consumptiemaatschappij. Dieren worden op rituele wijze geofferd voor het ‘heilige’ kapitalisme. Net als in Sticky drama wordt ook hier het kapitalisme aangemerkt als de vernietigende boosdoener; het lam wordt ‘gevierendeeld door de krachten van de markt’ (p. 7) en droomt er dan ook van om de ‘middelen van de productie’ (p. 12) de aarde in te stampen en om ‘de miljardairs, de demonen van de markt’ te nekken (p. 19). 

Dat het offerlam hier een ‘ze’ is, ondanks de lexicale onzijdigheid van het woord, is geen toeval. In Offerlam staat het dier niet louter symbool voor de bio-industrie, maar voor alle slachtoffers van destructieve ideologieën en ongelijke machtsverhoudingen, waaronder de vrouw. Later in de bundel vertegenwoordigt het offerlam ook ‘een flexwerker’, ‘stikkend korstmos in een zuurstofloze stad’ en iemand die ‘niet wit’ is (p. 14). 

Op het eerste gezicht is de klimaatcrisis in Offerlam minder expliciet aanwezig dan in Sticky drama, maar er zijn momenten waarop de klimaatproblemen nietsontziend in de dichtregels doordreunen:   

 

Olie borrelt op uit de grond, lapt aan haar hoefjes.
Kleverige zwarte vogels, hun vleugels een tragische bruidssleep
spatten open in haar spierwitte gezicht.
Door haar aders vloeit donker plastic
het viskeuze bloed van generaties offerlammeren.
De wind jaagt huilend over de woestijn, de ijsvlakte, de steppe.
(…)
Ooit was ook hier leven mogelijk. (p. 16)

 

Alle dieren zijn het slachtoffer van de mens en van de markt; terwijl het vee eindigt als kiloknaller in de supermarkt, worden andere dieren vergiftigd door rondslingerend plastic en lekkende oliepijplijnen. 

Van ego- naar ecopoëzie

Jeroen Dera merkt in Poëzie als alternatief (2021) op dat ‘het debat over klimaatfictie kan leren van de poëzie’, waarin op grote schaal wordt geëxperimenteerd met schrijven over klimaatproblematiek (p. 132). Dat poëticale experiment is duidelijk gebleken uit de poëzie van Dominique de Groen, die in haar dichtbundels Sticky drama en Offerlam op totaal verschillende wijze de klimaatcrisis thematiseert, met als rode draad de destructieve invloed van arbeid, handel en kapitaal op het klimaat.

De Groens verhalende poëzie weerlegt het argument van onder meer Amitav Ghosh – dat de literatuur te mensgericht en individualistisch zou zijn om grootschalige thema’s als de klimaatcrisis te kunnen behandelen. In Sticky drama en Offerlam wordt de mens daarentegen zonder moeite uit het centrum van de verhaalwereld geschopt om ruimte te creëren voor onbekende, niet-menselijke perspectieven van de degenkrab tot het offerlam. 


Gebruikte bronnen

Primaire literatuur: 

Groen, Dominique de. Sticky Drama. Het balanseer, 2019.

Groen, Dominique de. offerlam. Het balanseer, 2020.

 

Secundaire literatuur:

Anker, Jan-Willem. “Waar blijft de Nederlandse klimaatroman?” Collateral, 19 december 2018, http://collateral-journal.com/index.php?collision=19

Bodegom, Fiep van. “Wat is een klimaatroman?” De Nederlandse Boekengids, jaargang 2, nummer 4, 2017, pp. 5355.

Dera, Jeroen. Poëzie als alternatief. Wereldbibliotheek, 2021.

Elen, Katrien. “Heeft klimaatfictie een toekomst?” Knack, 15 april 2019, https://www.knack.be/nieuws/boeken/heeft-klimaatfictie-een-toekomst/article-analyse-1452923.html

Fraipont, Barbara. “De stem van zeeën, planten en dieren. Over klimaatfictie, -wetenschap en -politiek.” De Reactor, 11 augustus 2021, https://dereactor.org/teksten/klimaatfictie-klimaatliteratuur-essay-barbara-fraipont

Ghosh, Amitav. The Great Derangement: Climate Change and the Unthinkable. The University of Chicago Press, 2016.

Hakze, Ezra. “Het is heel menselijk om jezelf uit te roeien.” De Groene Amsterdammer, 30 juni 2020. https://www.groene.nl/artikel/het-is-heel-menselijk-om-jezelf-uit-te-roeien

Uchelen, Annephine van. “Klimaatroman steeds populairder: ‘Schrijvers voelen aankomen wat gebeuren gaat’.” Nieuwsuur, 15 augustus 2021, https://nos.nl/nieuwsuur/collectie/13871/ artikel/2393920-klimaatroman-steeds-populairder-schrijvers-voelen-aankomen-wat-gebeuren-gaat

Zeller, Claudia. “Kleverig drama. Nieuwe ecokritische perspectieven in de poëzie van Dominique de Groen.” Internationale Neerlandistiek, jaargang 59, nummer 1, 2012, pp. 5168. 

 

<< Vorige | Volgende >>