Liternatuur

Artikelen

De zestiende eeuw plus vierhonderd jaar in het ijs: een atypische ecoroman

‘Een mensenleven is te kort om tot veel meer dan één inzicht te komen’ (p. 158), denkt de hoofdpersoon van Donald Niedekkers Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost (2022). Het is een passende en veelbelovende gedachte, omdat de verteller juist het perspectief van een enkel mensenleven overstijgt: de naamloze ik-figuur zit namelijk sinds 1597 diepgevroren in het ijs op Nova Zembla, in het uiterste noorden van Rusland. Hij is – was – een (door Niedekker verzonnen) bemanningslid van de beroemde expeditie met Willem Barentsz om via de noordpool een doorgang naar China te vinden; een tocht die beroemd is, juist doordat hij mislukte en de overlevende bemanningsleden overwinterden in Het Behouden Huys. In de negentiende eeuw is deze geschiedenis omgeschreven tot natievormend heldenverhaal: deze onversaagde avonturiers, deze dappere zeelieden werden tot prototype van de negentiende-eeuwse Hollander gemaakt. Maar niet onze verteller, want die haalde het niet. Hij stierf van de kou en door ondervoeding en werd op 27 januari 1597 begraven in de sneeuw. Die sneeuw werd ijs en het ijs werd permafrost; zodoende lag de verteller vier eeuwen en een paar decennia bevroren in zijn graf, en luisterde naar de wereld. Op basis van dit plot verwacht je misschien een reisverslag of avonturenboek, en dat is Waarachtige beschrijvingen ook allebei wel een beetje; maar een saillante en tot nu toe onderbelichte kant van het boek komt naar voren vanuit een ecokritische perspectief.

Door Emma Ringelberg

 

Het idee dat één mensenleven te weinig is voor diepe inzichten is precies waarom er vanuit de ecokritiek gepleit wordt om verhalen in te richten met het concept van diepe tijd in het achterhoofd. Dat begrip werd in 1981 geïntroduceerd door schrijver John McPhee en verwijst naar tijd op geologische schaal: het mensoverstijgende perspectief van ecologische en geologische processen.

Timothy Clark (2019) noemt het scalar literacy: aandacht voor verhalen over gebeurtenissen die langer duren dan het leven van een mens, zoals bijvoorbeeld over klimaatverandering. Dergelijke grote en langdurige processen lopen het risico over het hoofd te worden gezien, omdat ze de schaal van verhalen doorgaans overstijgen, ook al zijn ze flagrant aanwezig. Of, zoals Niedekker zijn hoofdpersoon laat denken: ‘Wat dichtbij is zien we niet. Het was dichtbij.’ (p. 74)

In het begin valt het niet zo op dat de ik-verteller meer herinnert dan zijn eigen leven in het Amsterdam van de zestiende eeuw: er zijn passages over de bedrijvigheid op de markt, over houtzagerijen en bijzondere boekwinkels in de bruisende hoofdstad. Maar dan merk je dat de verteller, die als dichter mee was op het schip om de te verrichten heldendaden in taal te vangen, van gebeurtenissen weet die ná zijn eigen leven plaatsvonden. Zo heeft hij bijvoorbeeld kennis van verschillende uitgaves van Waerachtighe Beschreyvinghe van drie seylagien ter werelt noyt soo vreemt ghehoort – het scheepsjournaal van bemanningslid Gerrit de Veer uit 1598, die de reis wel overleefde. En zo zijn er meer verwijzingen naar belangrijke momenten uit de vier eeuwen waarin de verteller in het ijs lag: ‘Het Russisch van de Pomoren verwarmde me met z’n sj’s en zj’s en tsj’s die  als kleine locomotiefjes door de zinnen sjtoomden en tsjoekten en de woorden met de vele lettergrepen aandreven’ (p. 115) – de eerste stoomlocomotief stamt uit 1804. Of over de kernbomtest uit 1961: ‘In de dagen dat boven Nova Zembla een bom hing, een bom van walvisomvang aan een parachute groot als een stad.’ (p. 170)

Het is geen toeval dat dit de momenten zijn die worden aangehaald uit de vierhonderd jaar mensengeschiedenis die de verteller overzag. Zowel de uitvinding van de stoommachine als de eerste kernbomtests worden namelijk aangewezen als mogelijke beginpunten van het antropoceen: het tijdperk waarin menselijke activiteit fundamentele (negatieve) invloed heeft op het klimaat, een invloed die bovendien geologisch aantoonbaar is (zie Crutzen, 2006; Zalasiewicz et al., 2015; Davies, 2016). Daarbij is het veelbetekenend dat de verteller zelf uit de zestiende eeuw komt, want de opkomst van het kapitalisme in die eeuw is ook één van de genoemde beginmomenten van het antropoceen (Maslin & Lewis, 2020). Door de ogen van onze verteller zien we hoe de vroege industrialisatie vorm krijgt. Zo vertelt hij over molens die hout zagen en over omgehakte boomstammen voor de houtproductie die vlotten vormen ter grootte van Texel. Het gevaar van kapitalisme voor het klimaat schuilt in het antropocentrisme: het schadelijke idee dat alles in de wereld zich in ondergeschikte positie verhoudt tot de mens (Davies, 2016). En die denkwijze schrijft Niedekker ook deze zestiende-eeuwse bevroren dichter toe: ‘De horizon was gemaakt voor schaatsers. En natuurlijk voor karvelen, barken en galjoenen.’ (p. 95)

En dan is er nog een laatste reden waarom Waarachtige beschrijvingen opgevat kan worden als een actuele en urgente klimaatroman. De verteller doet zijn verhaal namelijk op dít moment in de tijd – vier eeuwen na het ingevroren worden, dus rond ons ‘nu’ – zijn verhaal omdat de permafrost waar hij in begraven ligt begint te ontdooien. ‘Hier lig ik, in de eeuwig bevroren bodem, maar eeuwig is tegenwoordig niet meer eeuwig. De laag boven me wordt rumoerig. Het gedonder begint in de junilente en in de zomer, een poging tot zomer, is zo zoetjesaan ook mijn zone aan de beurt.’ (p. 166)

Vrijwel alle recensies van de roman laten de ecokritische inslag onbenoemd (met uitzondering van een enkele verwijzing naar de ontdooiende permafrost). Dat is niet zo gek: het is een rijke roman waar de thema’s en poëtische passages over elkaar heen buitelen, dus er is genoeg wat afleidt van de ecokritische onderlaag. Bovendien is Waarachtige beschrijvingen atypisch als ecoroman, omdat de verteller de aanstaande ontdooiing omarmt in plaats van vreest. De dooi betekent namelijk dat hij bevrijd wordt en als bard van dienst eindelijk zijn verhaal kan doen – en verhaal dat uniek is, juist door de eeuwen in het ijs. ‘In deze tijden van grote veranderingen waarvan het nog de vraag is of het tijden van ommekeer zullen zijn, maar in ieder geval een tijd van herijken, ontwaak ik uit de immer bevroren grond’ (p. 191). De meeste moderne romans over klimaatverandering schetsen onheilspellende doemscenario’s over het onvermogen van de mens en de naderende apocalyps in verschillende vormen. Maar niet Waarachtige beschrijvingen: de klimaatverandering wordt niet gezien als het einde van alles, maar eerder als hoopvol beginpunt, denkt ook de dichter: ‘het eindigt door te beginnen’ (p. 205).

‘Kom Grote Dooi,’ zingt de verteller vanuit zijn ijsgraf (p. 191), ‘kom. Kom, warmte.

Kom, laat mijn woorden stromen, al vier keer honderd jaar liggen zij bevroren. Kom.’

 


Gebruikte bronnen

Clark, T. (2019). The Value of Ecocriticism. Cambridge: Cambridge University Press.

Crutzen, P. J. (2006). 1.2 The “Anthropocene”. In E. Ehlers & T. Krafft (Eds.), Earth System Science in the Anthropocene (pp. 13-18). Heidelberg: Springer-Verlag.

Davies, J. (2016). The Birth of the Anthropocene. Oakland: University of California Press.

Maslin, M. & Lewis, S. (2020). Why the Anthropocene began with European colonisation, mass slavery and the ‘great dying’ of the 16th century. Geraadpleegd op 4 oktober 2022 via https://theconversation.com/why-the-anthropocene-began-with-european-colonisation- mass-slavery-and-the-great-dying-of-the-16th-century-140661

McPhee, J. (1981). Basin and Range. New York: Farrar, Straus and Giroux.

Niedekker, Donald (2022). Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost. Amsterdam: Koppernik.

Zalasiewicz et al. (2015). When did the Anthropocene begin? A mid- twentieth-century boundary level is stratigraphically optimal. Quaternary International 383, 196-203.

<< vorige | volgende >>