Liternatuur

Artikelen

Een wereld van emoties: zo voelt “dat”

Een kudde schapen voelt zich compleet, ook met een schaapje meer of minder. Een eikel uit het eikenbos heeft het gevoel dat hij de grootste boom van allemaal zal worden, de wroetende zwijnen daargelaten. En een donderbui voelt zich woest, wild en heethoofdig, al is het maar voor even. In de bundel van Bette Westera en Sylvia Weve wordt er in de vorm van allerlei gedichtjes uitgewerkt hoe “dat” zich voelt, waarbij elk gedicht een stem geeft aan iets nieuws. De hierbij geïnsinueerde decentralisatie van de mens, wat hieronder verder zal worden uitgewerkt, is een populair concept binnen de ecokritiek. Toch kan de vraag worden opgeworpen in hoeverre Westera en Weve er daadwerkelijk in slagen dit te doen.

Door: Kiara Montana

Het is een opvallend project: een gedichtenbundel voor kinderen over de gevoelens die achter alledaagse dingen schuilgaan. Dat is het idee achter Zo voelt dat van Bette Westera (schrijfster) en Sylvia Weve (illustrator). De gedichtenbundel beschrijft de gevoelens van allerlei niet-mensen: van levenloze fysieke objecten zoals een fopspeen, tot levende entiteiten zoals een kudde schapen, en zelfs een aantal minder concrete concepten zoals een geheim of een wachtende gedachte. Het boekje geeft een stem aan een totaal van 40 niet-mensen, aan de hand van korte gedichtjes geschreven vanuit de ik-vorm, die worden ondersteund door bijpassende illustraties. In dit artikel zullen we het onder andere hebben over hoe ‘decentralisatie’ zorgt voor wankelende ideeën over de tegenstelling tussen mens en niet-mens, en dat het toepassen van dit concept op de dichtbundel van Westera en Weve zorgt voor vragen over wat nu precies het niet-menselijke (“dat”) is.

Decentrali-wattes?

In een samenleving die steeds meer bezig is met klimaat-gerelateerde problematiek—we zijn van praten over klimaatverandering overgegaan op praten over klimaatcrisis—lijkt de bundel in eerste instantie goed aan te sluiten bij een ontwikkeling binnen de ecokritiek en klimaatstudies waarbij de mens gedecentraliseerd wordt. Dit wil zo veel zeggen als het aanvechten van de heersende overtuiging dat de mens als superieur wezen boven anderen (niet-mensen) staat. Of zoals literatuurwetenschapper Barbara Fraipont het verwoordt: ‘Dergelijke alternatieve denkwijzen en verbeeldingen beogen een verbetering en bloei van onze hele leefwereld door niet alleen menselijk leven maar ook niet niet-menselijke levensvormen in acht te nemen, ze een stem te geven en op die manier te betrekken in het maatschappelijke debat.’ Het gaat er dus om ‘de mens’ op zijn plek te zetten binnen een groter geheel aan entiteiten, in plaats van daarboven, en daarmee de door de mens vaak gecreëerde hiërarchie te verwijderen.

Wat hierbij echter meteen opvalt is dat Fraipont het heeft over een stem geven aan ‘niet-menselijke levensvormen’ (nadruk zelf toegevoegd), terwijl Westera ook een stem geeft aan levenloze en zelfs abstracte dingen, zoals een paraplu, een sloopkogel en de winnende goal. Geldt dit dan nog steeds als het decentraliseren van mensen?

In een handboek over ecokritiek schrijft Axel Goodbody over de opkomst van ‘het project’, zoals hij dat noemt, dat als doel had de mens te decentraliseren. Bij de twee lijnen die hij daarin aankaart gaat het eigenlijk allebei om ‘an erasure of boundaries’ tussen mensen en dieren (253). Dit heeft vervolgens bijgedragen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke tak animal studies. Aan het begin van de ontwikkeling—en dan hebben we het over het eind van de twintigste eeuw—ging het dus om het weghalen van grenzen tussen mensen en dieren. Fraipont, die haar artikel in 2021schreef, heeft het al over het weghalen van grenzen tussen mensen en andere levende entiteiten. Wellicht is er ruimte in deze ontwikkeling voor het weghalen van grenzen tussen levende en niet-levende entiteiten?

Hoewel de gedichten van Westera dus niet precies passen bij ons huidige begrip van decentralisatie, wil dat niet direct zeggen dat de bundel bepaalde eigenschappen mist om gebruikt te kunnen worden in wat ik de ecokritische opvoeding van kinderen zou willen noemen. Door kinderen al jong bewust te maken van hun positie op een veelzijdige aarde, zullen ze uiteindelijk met een veel bredere blik naar de wereld om hen heen kijken. Om hier meer over te kunnen zeggen zullen we, deze ideeën in gedachte houdend, de stap moeten maken weg van het theoretische veld en richting de praktijk door de gedichten zelf te lezen en te analyseren aan de hand van dit begrip van decentralisatie en ecokritiek.

De stem van vijf appels, een blote bips en bergschoenen

Hoe beter te begrijpen wat de gedichten van Westera communiceren aan de kinderen die het lezen, dan door de tekst in te duiken? Laten we bij het begin beginnen, het eerste gedicht: Vijf rijpe appels. Ondanks een beschrijving van de natuurlijke ontwikkeling van bloesem naar appels (‘Eerst waren wij een bloesem, / toen werden wij een vrucht. / We kregen zon en regen, / en heel veel frisse lucht.’), ligt de focus in dit gedicht toch voornamelijk op de appeltaart die ‘papa’ gemaakt heeft. De appels hebben hun doel gediend: ‘Dat komt door ons. Ons leven / was zeer de moeite waard. / Het kon niet fijner eindigen / dan in een appeltaart.’ Hiermee lijkt het gedicht allesbehalve onderdeel te zijn van de hierboven beschreven tactiek van de decentralisatie. Door de appels zo neer te zetten dat ze waardevol zijn omdat ze van nut zijn geweest voor mensen (wat, laten we eerlijk zijn, daarmee meteen hun ondergang is geworden), bevestigt het eerste gedicht eerder de superioriteit van mensen dan dat ze deze aanvecht.

Maar omdat een bundel meer is dan het eerste gedicht, kunnen we op basis hiervan nog geen conclusies trekken. Het tweede en derde gedicht (Ballon en Beeld) gaan wederom over de manier waarop de ‘ik’ wordt geconfronteerd met mensen, maar vanuit een meer negatieve hoek: ‘Een veel te blije vader komt ons kopen, met z’n allen. / Ik hoop dat hij allergisch is voor geel, of mij niet ziet. / Zo’n kerel heeft niet door dat hij mijn leven gaat verknallen. / Ik duik diep in mijn zakje, maar natuurlijk helpt het niet.’ (Ballon). Ook het beeld wil niet in contact komen met mensen: ‘van top tot teen te zien, en ook nog in mijn blote bips. / Dan zagen er misschien maar een of twee ‘m. / Die bips bedoel ik dus. Niet dat ik preuts ben, nee, dat niet. / Ik heb gewoon niet graag dat altijd iedereen me ziet.’ (Beeld) De mens wordt in deze twee gedichten niet uit het centrum gehaald, de voorwerpen vertellen over hun interacties met mensen, maar ze wordt hier in ieder geval wel van haar voetstuk gehaald. Niet meer de geweldige papa die een appeltaart bakt en de appels die dankbaar zijn dat ze daardoor betekenis hebben gekregen, maar de irritante vader die het leven van de ballon gaat verknallen, en het grensoverschrijdende publiek die niet snappen dat ze niet gewenst zijn door het beeld.

Op dezelfde manier gaat een overgroot deel van de gedichten in de bundel over de manier waarop de ‘ik’ onderdeel uitmaakt van het leven van een mens. De een is daar heel positief over, zoals de bergschoenen of lantaarnpaal, terwijl de ander juist heel negatief is, zoals de bezem of de wachtende gedachte. En hoewel er geen consistente regel in lijkt te zitten, valt het wel op dat het voornamelijk de gebruiksvoorwerpen zijn die over mensen schrijven, wat in die zin logisch is, terwijl de meer natuurlijke stemmen (zoals de eikel en het krokusje) eigenlijk helemaal niet met mensen bezig zijn.

Het is dus lastig om een eenduidige uitspraak te doen over de mate waarin de gedichtenbundel erin slaagt de mens te decentraliseren, zoals uitgelegd aan de hand van Fraipoint en Goodbody. Ik zou de suggestie willen doen dat de bundel een goed instappunt kan zijn, vooral voor kinderen, om na te denken over onderwerpen van ecokritiek en klimaatstudies. Dit doen Westera en Weve door een stem te geven aan niet-mensen en de door de mens gecreëerde hiërarchie tussen mens en niet-mens aan de kaak te stellen (omdat veel voorwerpen aangeven helemaal niet blij te worden van mensen). Er is vanuit ecokritisch standpunt niet veel problematisch aan de bundel. Uitspraken zoals van de appel (dat hun waarde afhangt van het nut dat ze voor mensen hebben gehad) zijn daarin wel opvallend, maar uitzonderlijk.

Toch nog even over het klimaat: de smeltende gletsjer

Het lijkt misschien om een wat grotere stap, maar voordat ik naar de conclusie ga, wil ik eerst een van de laatste gedichten uitlichten dat vooral vanuit klimaatwetenschappelijk oogpunt erg interessant is: Smeltende gletsjer. Dit is het dertigste van de tweeëndertig gedichten en gaat direct over het smelten van gletsjers als gevolg van de opwarming van de aarde. Het leest als een verhaal over verslagen worden: de gletsjer heeft zijn sterkste tijd gehad, maar is nu aan het afbrokkelen. Het is helemaal geen hoopvol gedicht en doet het klinken alsof de tijd om het om te draaien geweest is. Het stelt daarmee eens en voor altijd de natuur die te lijden heeft onder de klimaatverandering in staat om te spreken en zet de jonge lezer, en wellicht ons allemaal, aan het denken.

Nog wat laatste gedachten…

Om dit stuk af te sluiten zou ik willen stellen dat de gedichtenbundel van Westera en Weve zeker gelezen kan worden als ecokritisch werk, een introducerend werk dat kinderen laat wennen aan het idee dat mensen niet de enigen zijn met een stem. Nergens in de bundel wordt er gesuggereerd dat mensen boven dieren, levende entiteiten of dingen staan—hooguit dat de mens zichzelf hierboven plaatst. Ondanks deze mogelijkheid is Zo voelt dat niet in eerste instantie geschreven als ecokritisch werk, omdat er dan waarschijnlijk andere keuzes waren gemaakt. Dan hadden de gedichten vooral stem gegeven aan levende niet-mensen, waren er meer gedichten specifiek gegaan over het milieu en klimaatveranderingen, en zou Westera de bundel afgesloten hebben met de woorden van de Smeltende gletsjer:

Ik zwijg. Een jaar geleden ging mijn laatste tong verloren.

Nooit zal ik meer zo groot en indrukwekkend zijn als toen.

Al kon ik nog in tongen spreken, niemand zou me horen.

Ik smelt mijn einde tegemoet en kan er niks aan doen.

Gebruikte bronnen

Fraipont, Barbara. ‘De stem van Zeeën, planten en dieren. over klimaatfictie, -wetenschap en -politiek.’ De Reactor, augustus 2021.

Goodbody, Axel. ‘Animal Studies: Kafka’s Animal Stories.’ In: Hubert Zapf (red.) Handbook of Ecocriticism and Cultural Ecology.  Berlin, Boston: De Gruyter, 2016. 249-272.

Westera, Bette & Sylvia Weve (ill.). Zo voelt dat. Haarlem: Gottmer, 2023.

 

<< vorige | volgende >>