Liternatuur

Artikelen

Dichten voor een betere wereld: Jens Meijens poging tot een portret van een stervende aarde

Bosbranden, overstromingen, een sterk stijgende zeespiegel, maar ook de snelle opkomst van extreemrechtse politieke partijen en figuren: de moderne wereld bevindt zich steeds meer in een verontrustende toestand en beweegt zich daarmee sneller en sneller naar haar eigen ondergang. De Vlaamse Jens Meijen, journalist en de eerste Jonge Dichter des Vaderlands, schreef met zijn bundel Xenomorf (2019) een antwoord op deze aangrijpende situatie in de vorm van een veelzeggende én veelomvattende dichtbundel, waarin hij angstaanjagende toekomstbeelden niet uit de weg gaat.

Door Sophie Hoogendijk

Binnen de Nederlandse literatuur zijn al meerdere bekende en zeer succesvolle eco-literaire romans gepubliceerd, minder bekend is echter het feit dat er ook een hele hoop poëzie over de klimaatproblematiek geschreven is. Deze gedichten vallen onder de noemer ecopoëzie en gaan bijvoorbeeld over vervuiling, de opwarming van de aarde en het uitsterven van planten en dieren. Binnen de ecopoëzie wordt er onderscheid gemaakt tussen ecofenomenologische poëzie en ‘milieupoëzie’. In ecofenomenologische gedichten worden niet-menselijke entiteiten, zoals planten, dieren en landschappen, beschreven op een manier die los staat van enige menselijk betekenis en met het doel deze natuurlijke dingen te prijzen. Milieupoëzie daarentegen probeert juist de veranderde menselijke relatie met de natuurlijke wereld te beschrijven, waardoor de natuurlijke entiteiten in de gedichten nooit losstaan van de menselijke geschiedenis of cultuur. Hoewel deze twee stromingen recht tegenover elkaar lijken te staan, kunnen ze ook overlappen. Toch is meestal één stroming dominant binnen het werk van een specifieke auteur. Jens Meijen is zo’n auteur. Hij heeft in zijn eerste dichtbundel uit 2019, die overigens een jaar later werd verkozen tot het beste Nederlandstalige poëziedebuut en daarmee de C. Buddingh’-prijs won, overduidelijk gekozen voor de vorm van milieupoëzie.

Deze succesvolle bundel draagt de titel Xenomorf, een term die van oudsher betrekking heeft op mineralen die als gevolg van externe invloeden niet hun gebruikelijke vorm hebben. In de context van dit boek verwijst deze term specifiek naar twee verschillende dingen. Ten eerste de natuurlijke omgeving van de mens, die zich door toedoen van de mens en haar vervuilende gewoontes en verlangens in een onnatuurlijke en alarmerend slechte toestand bevindt. Ten tweede kan de term ook in verband worden gebracht met de experimentele, niet-gebruikelijke vorm waarin Meijen zijn gedichten heeft gegoten. Hij gebruikt namelijk de expressieve lyriek om in 31 gedichten zijn ervaringen in het verleden en in het heden van de natuur en de mogelijke toekomst hiervan weer te geven. Alhoewel het meest dominante thema van Xenomorf de klimaatproblematiek is, geeft Meijen ook zijn kijk op politieke kwesties en op de rol van taal een plek in een groot deel van de gedichten. Daarbij spelen motieven als de natuur en verschillende specifieke aspecten van de natuur zoals water en warmte, maar ook het internet en pop-culture een grote rol.

Meijens gedichten en de milieuproblematiek

De bundel begint met het gedicht ‘Gilgamesj’, waarin in grote lijnen de evolutie van de mens en haar relatie met de natuurlijke wereld wordt beschreven. Dit gedicht deelt zijn naam met een ander werk dat wordt gezien als het oudste literaire werk ter wereld. En dat is niet zonder reden. In het eeuwenoude Gilgamesj-epos wordt onder andere een grote zondvloed beschreven, die de uitsterving van bijna de gehele wereldbevolking ten gevolge heeft. Daarnaast draagt het verhaal de boodschap uit dat de arrogante mens zijn sterfelijkheid moet accepteren. Het gedicht ‘Gilgamesj’ beschrijft de evolutie van de mens, een primitief wezen dat duizend jaar later nog steeds primitief is, maar nu staat te dansen op een technorave en zichzelf en de aarde tot vlakbij de ondergang heeft gebracht. Dat is het gevolg van het feit dat wij mensen, hoewel wij een mengvorm zijn van natuurlijke en niet-natuurlijke dingen, met elke verandering, ook vervreemden van de natuur:

Eindig na duizenden jaren als primitief wezen

oerwijs op een technorave,

verdwaald in doorzichtig duister.

De mens is een mengdier; edelhert en lisdodde

groeien in cirkels om ons heen

fosfor poedert de vacht en

’s nachts gloeit de stroom

en met elke cirkel van seizoenen

maken we onszelf vreemder.

 

De mens heeft bovendien de controle gekregen, of genomen, over de natuur. Dat is te zien in het volgende gedeelte van het gedicht:

Wat er van ons overblijft: plastic. Doorschijnend,

verstikkend, onontkoombaar: plastic.

Wat wij droegen van de dieren zullen zij van ons

dragen:

chipszakken, snoepverpakkingen

als rokken over schubben en veren.

 

Uit ‘Gilgamesj’ spreekt zeker een duidelijk pessimistisch beeld over de mens en haar houding tegenover de aarde.

Een ander sprekend voorbeeld van een gedicht dat nog meer inzoomt op de door de mens gecreëerde klimaatproblematiek, en dan specifiek op de opwarming van de aarde, en dit erg overtuigend laat zien, is ‘Vijgen vallen tot onder de grond’. In dit gedicht wordt een snikhete dag beschreven en heerst er een sfeer van dreigend onheil: In de verte bevinden zich steeds dichterbij komende bosbranden. Deze naderende rampspoed en de houding van de mens ten opzichte van deze rampspoed beschrijft Meijen met een ironische blik. Zo schrijft hij over door de mens gevangengenomen ijsberen die in, door dezelfde mens gemaakte, koelkamers zitten om hen te behoeden voor de warmte en het ik-figuur haalt, ook om zich staande te kunnen houden in de door menselijke vervuiling veroorzaakte bloedhitte, water in een (vervuilende) plastic fles:

morgen weer veertig graden

maar we onderhouden de dierentuinen

de ijsberen hebben hun koelkamer

de leeuwen hun vlees.

Ik kijk uit het raam:

er staan blaren op de gebouwen buiten,

de rijhuizen, koepels die zullen openbarsten van de

hitte

en geen vloeistof zullen loslaten maar damp, meer

damp

om in de diepste meest beschaamde haarvaatjes

van je longen te nestelen

 

trap af naar buiten, water in plastic

halen, gehaast

in de verte hoor ik

het geborrel van bosbranden

 

Hoewel het pessimisme over de toestand van de aarde dus haast uit dit gedicht springt, komt dit gevoel voort uit een liefde die de lyrische ik (de ik-persoon in dit gedicht en dus waarschijnlijk Meijen zelf) voelt voor de natuurlijke wereld. Deze liefde is te zien in en te herkennen aan een belangrijk en terugkerend motief in Xenomorf, namelijk de Pathetic fallacy. Deze term geeft de projectie van de eigen identiteit op natuurlijke objecten en subjecten aan om zo te proberen het verlangen naar een samensmelting met de wereld te vervullen. De volgende vers uit het gedicht ‘Anoxia’ laat het gebruik van de Pathethic fallacy goed zien:

 Hoe het voelt

om een aangespoelde walvis

haar geloei

rilt het zand aan repen

strand in dier.

zoals een mens kijkt en luister naar de bossen en de

zee en zo de

bossen en de zee wordt.

 

Uit dit stukje gedicht komt het verlangen naar voren van de mens om te weten hoe het voelt om een walvis te zijn die stervend op het strand ligt. Door het observeren van de natuur zou de mens in staat zijn om zich te verplaatsen in de natuur en zo hoopt de lyrische ik ook één te worden met de gestorven walvis. Door de hele dichtbundel heen komt dit verlangen naar voren, wat een duidelijke aanwijzing is voor de liefde die Meijen voelt voor de natuur, maar die ook ten grondslag ligt aan zijn wanhoop over de verwoesting van de aarde.

 

Xenomorf is er voor elke lezer

Kortom, door thema’s zoals de menselijke evolutie, de opwarming van de aarde en het verlangen naar de natuur vormt Jens Meijens Xenomorf een uitstekend voorbeeld van een ecopoëtische bundel. De gedichten hebben de vorm hebben van milieupoëzie, waarin de klimaatproblematiek wordt gekoppeld aan de herkenbare menselijke geschiedenis en cultuur. Als gevolg van de beschrijvingen van deze herkenbare situaties en gevoelens in de bundel, kan deze ook prima ecokritisch gelezen worden wanneer de lezer zich niet eerder heeft verdiept in deze manier van het interpreteren van literatuur. Hoewel er echter geen oplossingen worden geboden voor de uitgelichte problemen die zich voordoen in de natuur en binnen de maatschappij, zetten de gedichten de lezer toch aan tot nadenken over zijn of haar gedrag en het gedrag van anderen om hen heen. En dat is ook wat waard.

 


Gebruikte bronnen

Archeologie Online. ‘’Het Gilgamesj-epos: Het oudste fictieverhaal ter wereld.’’

Berg, Mathijs van den. ‘’Dichten met de moed der wanhoop.’’ Review van Xenomorf door Jens Meijen, 10 juli 2020, Literair Nederland.

Clark, Timothy. ‘’Ecopoetry.’’ In The Value of Ecocriticism. Cambridge: Cambridge University Press, 2019.

Meijen, Jens. Xenomorf. Amsterdam: De Bezige Bij, 2019.

Meijen, Jens. https://www.jensmeijen.be/

Nuyts, Tijl. ‘’‘Xenomorf’ van Jens Meijen: Het smeltwater en de archiefkast.’’ Review van Xenomorf, door Jens Meijen, 8 mei 2020, De Reactor, https://www.dereactor.org/teksten/xenomorf-jens-meijen

Verdickt, Remco. ‘’Jens Meijen: ‘Het is naïef te denken dat poëzie iets verandert’.’’ 7 november 2019.

 

<< vorige | volgende >>