Artikelen
‘Mensen en andere dieren’ in Eva Meijers ‘Het vogelhuis’
In Eva Meijers succesvolle roman Het vogelhuis speelt het slimme koolmeesje Ster een belangrijke hoofdrol. Door de vogels in dit boek tot volwaardige romanpersonages te verheffen, biedt Meijer in dit boek een nieuw perspectief op de verhouding tussen mens en dier, waarbij de mens eens niet in het middelpunt van de belangstelling staat.
Door Janneke Schoorlemmer
Volgens dierfilosofe Eva Meijer wordt het idee dat de mens het middelpunt van het bestaan vormt al tijden genormaliseerd. Het antropocentrisme, de benaming voor dit gedachtegoed, domineert de manier waarop wij als mensen omgaan met de wereld om ons heen. Als gevolg daarvan wordt de natuurlijke leefomgeving, waarin zich ook miljoenen andere diersoorten bevinden, vaak in dienst gesteld van de menselijke samenleving. Denk bijvoorbeeld aan de vleesindustrie, waarbij het welzijn van dieren wordt opgeofferd voor de menselijke behoefte aan dierlijke producten.
Naast dierfilosofe is Eva Meijer ook romanschrijfster. In haar meest succesvolle roman Het vogelhuis probeert zij een aanzet te geven tot het kantelen van dit antropocentrische wereldbeeld. Zijn wij mensen wel echt de slimste soort, of denken we dit alleen maar graag? In Het vogelhuis wordt deze centrale vraag behandeld en worden de verhoudingen tussen mens en dier uitvoerig onderzocht. Door de vogels in dit boek individuele karaktertrekken mee te geven en hun relatie tot het menselijk hoofdpersonage op een niet-antropocentrische manier vorm te geven, kunnen de dieren in Het vogelhuis als volwaardige romanpersonages beschouwd worden.
Representatie van dieren in taal
Alvorens te kijken naar de manier waarop Meijer deze dierlijke personages construeert, is het belangrijk om te onderzoeken waarom het volgens Meijer in eerste instantie nodig was om een roman te schrijven waarin een andere relatie tussen mens en dier centraal staat. Zo ziet zij de literaire representatie van dieren bijna altijd tot op zekere hoogte als problematisch. Ook Mario Ortiz-Robles, een literatuurwetenschapper die veel onderzoek heeft gedaan naar mens-dierverhoudingen in literatuur, onderschrijft dit standpunt. Hij legt uit dat dieren namelijk altijd in de menselijke taal en vanuit een menselijk perspectief worden beschreven. Zo worden allerlei diersoorten op één hoop gegooid onder de term ‘dier’, waardoor diversifiëring en individualisering ontbreekt. In de beschrijving van dieren wordt er weinig tot geen nuance aangebracht, zowel in fysieke kenmerken als in karaktereigenschappen. In haar essay De soldaat was een dolfijn gaat ook Meijer in op het gebrek aan diversifiëring in de representatie van dieren. Volgens haar is bijvoorbeeld het woord ‘dier’ al een antropocentrische benaming. Zowel spinnen als tijgers vallen onder deze term en daardoor is er veel te weinig ruimte voor onderlinge verschillen. De term ‘dier’ lijkt vooral te dienen om aan te geven dat wij als mensen niet onder die noemer vallen en dus van dieren verschillen.
Daarnaast is het volgens Ortiz-Robles in de menselijke taal gebruikelijk om van beeldspraak gebruik te maken waarin dieren gegeneraliseerd of gestereotypeerd worden om negatieve menselijke karaktereigenschappen aan te duiden. Neem bijvoorbeeld ‘de sluwe vos’ of ‘de grijze muis’. Dit kan deze dieren een negatieve connotatie meegeven. Ortiz-Robles beargumenteert ook dat er sprake is van een hiërarchie in onze taal, waarbij mensen bovenaan staan. Neem het feit dat we menselijke lichaamsdelen aanduiden met ‘hoofd’ en ‘been’, maar dierlijke lichaamsdelen vaak met ‘kop’ en ‘poot’.
Vogels als huisgenoten
De bovengenoemde gebruiken uit de menselijke taal illustreren dat het zeer lastig is om dieren te beschrijven en te karakteriseren vanuit een niet-antropocentrisch perspectief. Toch probeert Meijer dit niet-antropocentrische perspectief aan te nemen in de roman Het vogelhuis. Dit boek is de fictieve biografie van hoofdpersonage Gwendolen ‘Len’ Howard, die haar carrière als succesvol violiste opgeeft om haar leven volledig te kunnen wijden aan het bestuderen van vogels. Ze koopt van haar erfenis een huisje op het platteland en noemt het ‘Het vogelhuis’. Hier probeert ze een nauwe band op te bouwen met de vogels in haar omgeving door de ramen altijd open te laten staan, zo min mogelijk onverwachte bewegingen te maken en bezoek te weren. Het werkt: voor ze het weet zijn de vogels aan haar nabijheid gewend, vliegen ze van buiten naar binnen en slapen ze in de nestkastjes in haar woon- en slaapkamer. Howard schrijft gedurende deze periode twee boeken waarin ze het gedrag van vogels – voornamelijk de koolmezen – observeert en beschrijft. Met deze boeken probeert ze te laten zien dat resultaten van wetenschappelijke experimenten met vogels altijd vertekend zijn omdat ze zich niet meer natuurlijk gedragen in een kunstmatige omgeving. De natuurlijke omgeving waarin Howard ze waarneemt geeft hen de mogelijkheid volledig zichzelf te blijven en geeft haar de kans om individuele karaktertrekken bij de vogels te ontdekken. Haar conclusie? Vogels verschillen helemaal niet zoveel van mensen.
De diversiteit aan vogels waarmee het hoofdpersonage samenleeft en het toekennen van namen en individuele karaktertrekken aan hen is dan ook een van de belangrijkste manieren waarmee Meijer de dierlijke personages probeert te verheffen tot hetzelfde niveau als haar menselijke personages. Het belangrijkste dierlijke hoofdpersonage uit het boek is een koolmeesje genaamd Ster. Meijer beschrijft haar als ‘slim’, ‘vasthoudend’ en ‘bijzonder elegant’. Naast Ster worden ook andere koolmezen in de tuin van Len Howard gekarakteriseerd. Zo komen we erachter dat de partner van Ster, Kaalkopje, ‘stoer’ en ‘vastberaden’ is. Naarmate het verhaal vordert ontmoet Howard meer en meer koolmezen, waartussen ze steeds onderlinge verschillen blijft zien. Op die manier doet Meijer in deze roman recht aan de eigenheid en verscheidenheid van dieren, in plaats van ze op één hoop te gooien met de term ‘vogel’.
Menselijke eigenschappen?
Wat belangrijk is om even bij stil te staan, is de verhouding tussen het antropocentrisme en dat wat antropomorfisme wordt genoemd: het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens. Hoewel het antropomorfisme een manier is om meer individualisering aan te brengen onder dierlijke personages, laat het gelijktijdig zien dat de representatie van dieren fundamenteel afhankelijk is van de menselijke taal; vrij paradoxaal dus. Zo kan je alleen van een dier een volwaardig romanpersonage maken door de taal te gebruiken die de problematiek rondom de representatie van dieren in eerste instantie veroorzaakt. Het toeschrijven van individualistische karaktertrekken aan dierlijke personages, ook in Het vogelhuis, gaat dus altijd tot op zekere hoogte gepaard met antropocentrisme: de menselijke taal is nodig om dieren tot volwaardige personages te maken en hen daarmee een belangrijke rol te geven in de roman.
Evenals in haar essay De soldaat was een dolfijn, stelt Meijer in Het vogelhuis wederom het niet eens te zijn met de definitie van antropomorfisme als het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens. Volgens Meijers hoofdpersonage zijn deze eigenschappen niet zo exclusief menselijk als vaak wordt aangenomen: ‘Mensen denken dat ik de vogels menselijke eigenschappen toedicht. Ze snappen niet dat die eigenschappen helemaal niet alleen menselijk zijn’. Ook kiest Meijer uit het menselijke en overwegend antropocentrische taalgebruik dat ze tot haar beschikking heeft voor formuleringen die juist wijzen op een gelijkwaardige verhouding tussen mens en dier. Zo spreekt haar hoofdpersonage niet van ‘mens’ en ‘dier’, maar van ‘mensen en andere dieren’.
Naast het taalgebruik staat ook de structuur van het boek in dienst van een visie waar een gelijkwaardige relatie tussen mens en dier uit spreekt. De hoofdstukken waarin het levensverhaal van menselijk hoofdpersonage Gwendolen Howard wordt verteld, worden afgewisseld met hoofdstukken over het leven van dierlijk hoofdpersonage Ster. De verhaallijn over dit koolmeesje loopt daarmee gelijk aan de verhaallijn over het menselijk hoofdpersonage. Daarnaast laat ook de inhoud van de verhaallijn de gelijkwaardigheid tussen mens en dier volgens Howard zien. Het feit dat ze letterlijk met de vogels samenleeft – ze plukken haar tapijt kapot en slapen bij haar in de slaapkamer – illustreert dat ze zich niet boven hen verheven voelt. Naast haar tijd en leefruimte deelt Howard ook haar eten met de vogels. Een tekenend voorbeeld hiervan is te vinden in het laatste gedeelte van het boek dat zich afspeelt aan het einde van de Tweede Wereldoorlog:
”Ze zeggen dat de Duitsers hun halve leger al kwijt zijn. Dat het een kwestie van tijd is.’ ‘Dat zou mooi zijn. Ik kan nauwelijks genoeg boter krijgen voor de vogels. […].’ ‘Gwen, er zijn op het vasteland miljoenen mensen gestorven. Gewone mensen. Kinderen. Zonder het belang van je onderzoek te willen ontkennen: dat lijkt me toch van een andere orde.”
Dit extreme voorbeeld illustreert dat Meijers hoofdpersonage mens en dier werkelijk als gelijkwaardige wezens beschouwt. In Het vogelhuis is er dus sprake van een fundamenteel andere benadering van de relatie tussen mens en dier dan het gebruikelijke, antropocentrische wereldbeeld. Waar veel schrijvers de mens als middelpunt van de roman zien, worden in Het vogelhuis juist de vogels tot het middelpunt van de roman gemaakt. Eva Meijer individualiseert haar dierlijke personages, stelt de verhaallijn van de vogels gelijk aan de verhaallijn van de mensen en gebruikt formuleringen waar gelijkwaardigheid tussen mens en dier uit spreekt om te laten zien dat de mens slechts een van de dieren is.
Eva Meijer: Het vogelhuis. 2016. Uitgeverij Cossee; 282 pagina’s; €15,00.
Eva Meijer: De soldaat was een dolfijn: Over politieke dieren. 2017. Uitgeverij Cossee; 124 pagina’s; €15,99.
… Meer weten over dieren als personages, maar dan in jeugdliteratuur? Lees dan Otje als start van de discussie over relatie mens-dier